top of page

Vriendschappen aangaan met een hechtingsstoornis 

 

Iris Pappot, maart 2016

Hechting is het aangaan van een speciale relatie met een persoon. Wanneer de hechting tussen ouders en kind niet goed verlopen is kan een kind een hechtingsstoornis ontwikkelen. Wanneer een kind een hechtingsstoornis heeft is dit onder andere op te merken in het voortdurend mislukken om op een aan de leeftijd aangepaste wijze sociale interacties te stellen of erop te antwoorden (American Psychiatric Association, 2013). Bij het aangaan van vriendschappen is interactie nodig. Omdat dit niet vanzelfsprekend is voor kinderen met een hechtingsstoornis hebben zij hierin begeleiding nodig. In dit artikel wordt er ingezoomd op de vraag: “Welke behoeften aan ondersteuning hebben kinderen met een hechtingsstoornis bij het aangaan van vriendschappen?”

Als eerst wordt er in dit artikel in gegaan op wat hechting eigenlijk is. Vervolgens gaan we kijken naar de verschillende typen onveilige hechting. Daarna wordt de reactieve hechtingsstoornis beschreven en daarna richt het artikel zich op het aangaan van vriendschappen en wat de leerkracht hierin kan betekenen.

Hechting
Hechting is een elementair onderdeel van de ontwikkeling van een kind. Bowlby (1969) de grondleggen van de hechtingstheorie beschreef hechting als volgt: “Hechting is de nabijheid zoeken van een specifieke volwassene met wie een band bestaat die sterk is en een lange tijdsduur heeft”.

Hechting heeft dus te maken met proces van interactie tussen opvoeders en kinderen. De manier waarop de hechting plaatsvindt is van belang voor alle andere relaties die een kind aangaat in de rest van zijn leven (Winkoop, 2015).
 

Behavioristen ontkennen echter het bestaan van hechting als ontwikkelingsaspect. Zij gaan ervan uit dat een kind wordt geconditioneerd door de omgeving. Door te reageren op het gedrag van de baby, stuur je het gedrag (Tieleman, 2011). Toch heeft Onderzoek aangetoond dat veilige hechting ontstaat als ouders of verzorgers responsief reageren op het gedrag van de baby reageren en als ze oog hebben voor de behoeften van de baby (Tieleman, 2011). Een baby gaat zich bij responsief gedrag veilig voelen, omdat hij weet dat hij op de mensen in zijn omgeving kan vertrouwen. Hierdoor heeft een baby ook minder de behoefte hebben om bijvoorbeeld te gaan huilen. Door de bevrediging van behoeften en wensen, wordt autonomie mogelijk en groeien kinderen op als zelfstandige kinderen (Delfos, 1996).

De gehechtheid van een kind weerspiegelt de opvoedingsgeschiedenis van het kind met zijn opvoeder (Van Ijzerdoorn, 2008).

In dit artikel wordt uitgegaan van de hechting op de manier zoals Bowbly die in zijn hechtingstheorie beschreef.

 

Onveilig gehecht of hechtingsstoornis

Bij een onveilige hechting is de natuurlijke hechting niet goed op gang gekomen. Dit kan verschillende oorzaken hebben (Tieleman, 2011). Kinderen kunnen korte of langere tijd in een onveilige situatie gezeten hebben, waarin stress en relatief weinig aandacht voor een kind geweest is. Ook kan onveilige hechting komen door vroeggeboorte of langdurige ziekenhuis opname, daarnaast kan adoptie of psychische problematiek van ouders ook de oorzaak hebben van onveilige hechting.
Bij kinderen met een verstandelijke beperking is het ook mogelijk dat het hechtingsproces moeilijk op gang komt. Kinderen geven signalen af die onduidelijk zijn voor de ouders. Ouders kunnen niet op de juiste manier reageren of pakken signalen anders op. Sensitiviteit zijn is dan erg lastig voor ouders. Hierdoor kan kind onveilig gehecht zijn of een hechtingsstoornis ontwikkelen (Zaal et al., 2009)

Een kind dat niet goed gehecht is, heeft niet direct een hechtingsstoornis.
Ainsworth & Wittig (1969) hebben drie typen onveilige hechting onderscheiden:
- Onveilig-vermijdend gehechte
  kinderen: deze kinderen hebben hun
  gehechtheid geminimaliseerd. Ze
  negeren of vermeiden de opvoeder en
  gedragen zich zelfstandig.
- Onveilig-afwerend gehechte kinderen:
  deze kinderen zoeken veel toenadering  
  bij de opvoeder en doen weinig  
  zelfstandig.
- Gedesorganiseerd gehechte kinderen:
  deze kinderen laten tegenstrijdig
  gedrag zien.  Het gedrag is
  onberekenbaar. De ene keer zoek het
  kind toenadering en vervolgens laat het
  angst en stress zien.
Deze typen van onveilige hechting zijn geen van allen ontwikkelingsstoornissen. Wanneer een kind een van deze onveilige hechting laat zien, heeft het niet een hechtingsstoornis, maar zijn de ideale aanpassingen van een kind op zijn omgeving.

 

Reactieve hechtingsstoornis
Wanneer een kind een hechtingsstoornis heeft, heeft het vanaf de geboorte geen ervaring met hechtingsrelaties. In het DSM wordt dit een reactieve hechtingsstoornis genoemd (American Psychiatric Assosiation, 2006). Bij een reactieve hechtingsstoornis vertonen kinderen specifieke patronen van afwijkend sociaal gedrag.

Er zijn twee soorten reactieve hechtingsstoornissen te beschrijven, namelijk:
- Geremde hechttingsstoornis; kinderen met een geremde hechtingsstoornis reageren niet goed in sociale situaties. Zo kunnen ze het ene moment heel vriendelijk zijn en het andere moment erg verdrietig zijn.

- Ongeremde hechtingsstoornis; bij deze vorm kan een kind zich niet hechten aan een bepaald persoon, maar kan zich aan iedereen vastklampen. Een hechtingsstoornis begint al voor het vijfde levensjaar van het kind. Een criterium voor de diagnose van een reactieve hechtingsstoornis is dat het gedrag van het kind het gevolg is van een tekortkoming in de verzorging van het kind (Boris & Zeanah, 2005).

 

Interne werkmodel
Een kind doet in zijn ontwikkeling veel ervaringen op met relaties en relaties aangaan. De ervaring die een kind opdoet met zijn ouders of hechtingsfiguren, bepalen zijn gedrag (Thoomes, 2012). Deze hechtingsgerelateerde ervaringen worden opgeslagen in het interne werkmodel (Bogaerts, 2003).

In sociale relaties worden de interacties gestuurd door het interne werkmodel. Via het werkmodel worden verwachtingen over anderen en de verwachtingen van zichzelf gestuurd. Wanneer een leerling ervaren heeft dat volwassenen betrouwbaar zijn, dan zal een leerling vertrouwen ontwikkelen. Vanuit dit vertrouwen kan een kind ook vriendschappen aangaan. Een leerling vindt veel vanzelfsprekend, waardoor een kind niet nadenkt of iemand hem wel aardig vindt of afvraagt of ouders wel van hem houden. Hierdoor staat een kind ook positief in het leven (Thoomes, 2012).

 

Wanneer een leerling geen betrouwbare ervaringen heeft, zal een leerling wantrouwen ontwikkelen en negatief in het leven staan. Weinig is voor een kind vanzelfsprekend (Thoomes, 2012).

 

De leerkracht
Een leerkracht is het hechtingsfiguur in de klas. In de klas kan de leerkracht een basis leggen voor vertrouwen en veiligheid. Gevoel van veiligheid en vertrouwen heeft invloed op de werkhouding, schoolprestaties en contacten met anderen.


Wat kan een leerkracht doen:
- Duidelijke regels stellen; formuleer duidelijke regels in termen van gewenst gedrag.
- Wees beschikbaar; biedt fysieke nabijheid.
- Bespreek lastige situaties; laat een kind verwoorden wat hij voelt.
- Stuur gedrag; benoem concreet wat een kind doet.
- Reageer neutraal; door emotioneel te reageren krijgt een kind het gevoel dat hij controle heeft.
- Geef directe, specifieke feedback; corrigeer gedrag zo snel mogelijk.
- Zorg voor positieve ervaringen; dit vergroot het zelfvertrouwen.
- Zoek een geschikte werkplek; een werkplek met voldoende overzicht (Zaal, Boerhave & Koster, 2009).

Vriendschappen
Naast de basisveiligheid in de groep heeft een leerling behoefte aan contact en vriendschappen. Vriendschap is volgens van der Ploeg (2007): “Een min of meer langdurige relatie tussen leeftijdsgenoten, die vooral gebaseerd is op wederzijds vertrouwen”.
Vriendschap bestaat uit vijf basiselementen namelijk: elkaar vertrouwen, elkaar helpen, met elkaar optrekken, figuurlijk dichtbij elkaar staan en weinig conflicten met elkaar hebben (van der Ploeg, 2007).

 

Het vertrouwen van kinderen met een hechtingsstoornis erg beschadigd.
Kinderen met een hechtingsstoornis vinden het daarom lastig om iemand te vertrouwen. Hierdoor zoeken ze dan ook op een andere manier contact met andere kinderen. Ze zoeken contact met andere kinderen vanuit een vacuüm (de Lange, 2005). Kinderen zonder een hechtingsstoornis zoeken contact met andere kinderen vanuit een basis van positieve lichamelijke en affectieve betrokkenheid met de wereld. Kinderen met een hechtingsstoornis die contact zoeken met andere kinderen zoeken dit vanuit vacuüm, ze zoeken de bevestiging, veiligheid en geborgenheid die ze gemist hebben bij hun opvoeders of ouders nu bij leeftijdsgenootjes. Hierdoor hebben ze hoge verwachtingen van leeftijdsgenootjes die ze niet waar kunnen maken. Dit loopt uit op een teleurstelling (de Lange, 2005).

Kinderen met een hechtingsstoornis hebben daarom hulp nodig bij het maken van contact. Kinderen kunnen alleen contact maken met anderen vanuit een veilige basis. De leerkracht moet zorgen voor een stuk veiligheid. Vanuit het gevoel van veiligheid dat de leerkracht kan bieden, kunnen kinderen stappen zetten om contact te maken.

 

Veiligheid bieden

Een leerkracht moet voor een leerling met een hechtingsstoornis veiligheid bieden. Hoe kan een leerkracht dat doen?

Veiligheid biedt een leerkracht door structuur en voorspelbaarheid. Een aanpak van de ‘liefhebbende leider’ is de juiste weg. Een vaste structuur en duidelijke regels die uiteengezet worden door een empathisch volwassen persoon. Hierdoor krijgt de leerling het gevoel dat er bepaald gedrag en dat er resultaten worden verwacht in de klas.

Blijf klam, ga niet in discussie en geef kinderen met een hechtingsstoornis geen tweede kans. Hierdoor raakt de leerling in de war. Houdt de regels strak hier hebben deze kinderen veel baat bij (Groenewegen, 2014).

Door deze onderdelen toe te passen stelt de leerkracht een veilige basis voor de leerling. Niet alleen voor leerlingen met een hechtingsstoornis is een veilige basis van belang, dit is voor alle kinderen een basis om tot leren te kunnen komen. Een goed en veilig werkklimaat werkt voor alle leerlingen positief (Groenewegen, 2014).


Zelfvertrouwen en vertrouwen
De hechtingstheorie voert gedragsproblemen terug op twee eigenschappen zelfvertrouwen en vertrouwen in anderen. Een onveilig gehecht kind leert niet op anderen te vertrouwen en ervaart de wereld om zich heen als onbetrouwbaar en vijandig. Dit interne welkmodel beïnvloedt de informatieverwerking in nieuwe situaties (Bretherton, 1992). Hierdoor zal een kind dat onveilig gehecht is gedrag van anderen snel als vijandig interpreteren. Dit kan leiden tot antisociaal gedrag of tot vermijding en terugtrekking.

Door een leerling bewust te maken van zijn gedrag in deze situatie en de lastige situatie te bespreken wordt de leerling langzaam bewust van zijn eigen ik.
Deze situatie slaat de leerling op in zijn interne werkmodel (Zaal et al., 2009). Het interne werkmodel wordt weer aangepast op basis van nieuwe ervaringen die en kind op doet.
Elke nieuwe situatie is een kind bang om opnieuw gekwetst te worden. Een kind zoekt elke keer weer naar bevestiging. Dit zoeken naar bevestiging van het interne werkmodel gebaseerd op ervaringen uit het verleden kan op verschillende manieren, negatief, boos en passief, maar ook aanklampend of claimend. De veilige basis bieden met voorspelbaarheid en fysieke aanwezig is hier opnieuw weer van belang (Zaal et al., 2009).  

 

Conclusie

De vraag waarop ingezoomd is in dit artikel is: “Welke behoeften aan ondersteuning hebben kinderen met een hechtingsstoornis bij het aangaan van vriendschappen?” Vriendschap wordt beschreven als een min of meer langdurige relatie tussen leeftijdsgenoten, die vooral gebaseerd is op wederzijds vertrouwen. Dit vertrouwen is voor kinderen met een hechtingsstoornis erg lastig. Hierdoor vragen zij veel bevestiging. Als leerkracht is het daarom belangrijk om deze kinderen te ondersteunen door, veilige basis te bieden vanuit daar kunnen de kinderen contacten aangaan met andere kinderen. Daarnaast is het belangrijk dat de leerkracht laat merken dat hij fysiek aanwezig is voor deze kinderen en dat de leerkracht conflictsituaties bespreekt. De leerkracht maakt hierin het gedrag van het kind inzichtelijk en bespreekt hoe een leerling in vervolg kan reageren. 
Zorg als leerkracht voor een veilige basis een voorspelbaarheid voor een kind.

 

Wees er bewust van dat een leerkracht een hechtingsstoornis niet kan oplossen, maar de leerkracht wel kan bijdragen aan de ontwikkeling van een kind!

 

© 2016 by Iris Pappot. Proudly created with Wix.com

bottom of page